- wind
- {{wind}}{{/term}}1 vent 〈m.〉♦voorbeelden:1 aanlandige wind • vent marin, de meraflandige wind • vent de terreer waait een frisse wind sinds zij er werkt • une bouffée d'air frais est entrée avec elleeen frisse wind door zijn hoofd laten waaien • se changer les idéeseen frisse wind laten waaien in • dépoussiérereen gure wind • un vent âpreeen harde wind • un grand ventde wind draait • le vent tournede wind gaat liggen • le vent tombe〈figuurlijk〉 de wind van voren krijgen • en prendre pour son grade〈figuurlijk〉 de wind niet door de hekken laten waaien • ne jamais manquer une occasionwinden laten • lâcher des vents〈figuurlijk〉 veel wind maken • faire du ventiemand de wind uit de zeilen nemen • couper l'herbe sous le pied de qn.de wind steekt op • le vent se lèvede wind mee hebben • 〈ook figuurlijk〉 avoir le vent dans le doswind tegen • vent de facedoor de wind gaan • 〈scheepvaart〉 virer de bord; 〈feesten〉 faire la noceeen advies in de wind slaan • rejeter un bon conseilmet alle winden (mee)waaien, (mee)draaien • tourner à tous les ventsuit de wind zitten • 〈letterlijk〉 être assis à l'abri du vent; 〈figuurlijk〉 être à couvertvoor de wind zeilen • avancer au ventvlak voor de wind zeilen • avoir le vent en poupe〈figuurlijk〉 het gaat hem voor de wind • il a le vent en poupe〈spreekwoord〉 men kan van de wind niet leven • on ne peut pas vivre de l'air du temps〈spreekwoord〉 wie wind zaait, zal storm oogsten • qui sème le vent récolte la tempête¶ de wind er onder hebben • imposer le respect→ {{link=boom}}boom{{/link}}
Deens-Russisch woordenboek. 2015.